100 jaar geleden: hoe de Oostkantons Belgisch werden
Op het einde van de Eerste Wereldoorlog eiste België het Duitse gebied rond Eupen en Malmedy op. Sommigen droomden van nog meer terreinwinst, maar alleen de Oostkantons werden Belgisch.
De Oostkantons zijn oorlogsbuit. De meeste oorlogen vormen voor de overwinnaars een aanleiding om grondgebied van de overwonnenen op te eisen. Dat gold ook voor de Eerste Wereldoorlog, ook al werd er toen vaker een beroep gedaan op nobele principes.
De brutale manier waarop Duitsland in 1914 België was binnengevallen en het land vier jaar lang bezette en uitbuitte, vormde eigenlijk het voornaamste motief voor de Belgen om grondgebied als compensatie en genoegdoening te eisen. Temeer daar enkele politici en diplomaten al tijdens de oorlog gewezen hadden op stukken van Duitsland waar België historische aanspraken op kon maken. Die lagen ten oosten van de provincie Luik en waren pas in 1815, na de val van Napoleon, bij het koninkrijk Pruisen gevoegd.
Toen begin 1919 in Parijs de vredesconferentie begon die een einde aan de oorlog moest maken, eiste België formeel de Duitse kreise (arrondissementen) Eupen en Malmedy op. Daarin lagen de twee steden van dezelfde naam, plus het stadje Sankt-Vith, dat tot de kreis Malmedy behoorde.
Het grootste deel van dat gebied had inderdaad tot aan de Franse Revolutie tot de Zuidelijke Nederlanden behoord: Eupen tot het toenmalige hertogdom Limburg, St-Vith tot het hertogdom Luxemburg. Malmedy was een deel geweest van een zelfstandig vorstendom dat onder de abt van Stavelot-Malmedy viel. Stavelot zelf was Belgisch geworden.
België formuleerde nog andere argumenten voor zijn eisen. Het gebied was overwegend Duitstalig, maar althans in Malmedy en omgeving was er altijd Frans of een Waals dialect gesproken. Daarnaast waren er vooral strategische en economische redenen.
Generaals wezen op het strategisch belang van de Hoge Venen. Als België dit plateau in handen had, dan zou het een eventuele nieuwe Duitse invasie beter kunnen tegenhouden. Zeker de Fransen, die een toekomstige oorlog met Duitsland vreesden, waren daar gevoelig voor. Bovendien liep er door dit gebied een spoorweg die het Ruhrgebied met Luxemburg verbond. Deze Vennbahn had tijdens de Eerste Wereldoorlog een belangrijke strategische rol gespeeld en dus het zou beter zijn als Duitsland de controle daarover verloor.
Waters en bossen
De economische redenen wogen zwaar door. Er was de vraag van België om het volledige bekken van de Vesder te krijgen. Het mineraalarme water van deze rivier en haar bijrivieren is zeer geschikt voor het wassen van wol. De belangrijke textielindustrie in Verviers en Eupen was daaraan te danken. Dat had in de vorige eeuw al tot een Belgisch-Duitse “oorlog om het water” in de streek geleid, met de aanleg van afwateringen en de stuwdam van de Gileppe.
Ook was het gebied rijk aan bossen. Het Belgische Bestuur van Waters en Bossen had vastgesteld dat onder de Duitse bezetting zowat 22.000 hectare bos in België was verdwenen. Een deel was vernietigd in de strijd, maar de meeste bomen waren op Duits bevel gekapt. Het hout diende onder meer voor de aanleg van loopgraven. Ook hout uit de niet-vernietigde bossen was massaal door de Duitsers weggehaald.
De economische waarde van dat verlies was enorm. Als compensatie stelde de toenmalige directeur-generaal van Waters en Bossen, Nestor Crahay, voor dat België de 33.000 ha Duitse bossen in Eupen-Malmedy kreeg, voornamelijk het Duitse deel van het Hertogenwald (het Belgische deel had veel te lijden gehad onder de Duitse houtkap).
Een commissie voor Belgische aangelegenheden van de Vredesconferentie wilde aanvankelijk alleen Malmedy aan België afstaan. Pas na een nota van Crahay waarin op de kwestie van de bossen werd gewezen, ging de commissie overstag.
Kleine Belgische farce
De artikelen 31 tot 39 van het Verdrag van Versailles (het vredesverdrag van de Eerste Wereldoorlog) schonken Eupen en Malmedy aan België. Alle inwoners zouden automatisch Belgen worden. Wie de Duitse nationaliteit wilde behouden, moest vertrekken. België kreeg daarbij ook Neutraal-Moresnet, een klein betwist gebied, tot aan de oorlog door België en Duitsland samen bestuurd, dat de gemeente Kelmis zou worden.
Wel vonden de grote mogendheden dat de betrokken bevolking op een of andere manier met de annexatie moest instemmen, maar ze wilden het België niet te moeilijk maken. De inwoners die dat wilden konden schriftelijk, via registers die in de stadhuizen van Eupen en Malmedy lagen, de wens uitdrukken dat het gebied, of althans het deel waar ze woonden, bij Duitsland zou blijven.
Deze “volksraadpleging” volgens het principe “wie zwijgt, stemt toe”, was zeer betwistbaar. Ze was niet geheim, de inwoners moesten soms een grote afstand afleggen om zo’n register in te vullen en bovendien vond ze plaats onder controle van de Belgische autoriteiten, die de bevolking onder druk zetten. In het Belgische parlement was er protest tegen wat men de “kleine Belgische farce” noemde.
De uitslag van de in 1920 gehouden operatie liet zich raden. Van de meer dan 73.000 inwoners lieten er amper 271 verzet aantekenen tegen de annexatie. Daaronder waren er 202 Duitse ambtenaren.
De latere verkiezingsuitslagen zouden aantonen dat een grote meerderheid van de bevolking niet akkoord ging met de aanhechting : ze stemde massaal of blanco of voor een pro-Duitse lijst. Dat gold ook voor het Franstalige Malmedy. België kon duideljk minder vertrouwen inboezemen dan het grote en machtige Duitse Rijk.
Generaal Baltia
Begin 1920 nam België het bestuur van Eupen-Malmedy over. De eerste jaren werd dat bestuur uitgeoefend door luitenant-generaal Herman Baltia, die met de titel “hoog koninklijk commissaris” dictatoriale macht uitoefende. Zijn moeder was een Duitse en hij sprak de taal perfect. Baltia regeerde autoritair, maar efficiënt en met de nodige tact, zodat zware incidenten uitbleven. Zo wist hij zonder bloedvergieten een staking in Eupen te onderdrukken.
Opmerkelijk was dat Baltia voor zijn taak was uitgekozen omdat hij trouw naar de mis ging. Omdat de bevolking zeer katholiek was, wilde de Belgische regering haar uitdrukkelijk onder het gezag van een katholieke generaal plaatsen.
Baltia zou overigens wel last krijgen met de zeer pro-Duitse katholieke clerus. Op zijn verzoek werd zelfs een kortstondig bisdom Malmedy opgericht, om de geestelijkheid te onttrekken aan het gezag van de Duitse aartsbisschop van Keulen. De vroegere abdijkerk van Malmedy draagt daarom nog steeds de titel van kathedraal.
Het Belgisch bestuur onder Baltia moest de Belgische wetten en reglementen invoeren en allerlei praktische zaken voor de annexatie regelen.
Dat werk was voltooid in 1925, toen de nieuwe kantons Eupen, Malmedy en Sankt-Vith volwaardige delen van België werden, en wel van de provincie Luik.
Baltia had voorgesteld dat Sankt-Vith naar de provincie Luxemburg zou gaan. Dat gebied was immers vroeger Luxemburgs geweest. Bovendien wilde hij de invloed de Duitstalige bevolking verzwakken door ze over twee provincies te verspreiden. Maar (althans volgens Baltia's ongepubliceerde memoires) kwam er zwaar verzet van de liberale volksvertegenwoordiger-burgemeester van Bastenaken die niet wilde weten van zoveel extra katholieken in zijn kiesarrondissement.
Intussen was ook de nieuwe grens vastgelegd. Dat was geen eenvoudige zaak omdat de Belgen wilden dat de eerder genoemde spoorweg Vennbahn op Belgisch grondgebied zou lopen. Maar het kronkelende traject liep op sommige plaatsen veel oostelijker dan Eupen-Malmedy.
Daarom werd in 1922 bepaald dat de spoorwegbedding overal Belgisch grondgebied zou zijn, ook op stroken die door Duitsland zou lopen. Enkele stukken Duits grondgebied vormen daardoor formeel enclaves tussen de spoorwegbedding en de Belgische grens. Deze vreemde situatie bestaat nog steeds, ook al is de spoorweg zelf voor een groot deel verdwenen !